De ruwharige chowchow is een korte, compacte hond met een vierkante bouw. Zijn staart krult over zijn rug en de binnenkant van zijn mond en zijn tong zijn blauw/zwart van kleur. Er zijn twee soorten: een ruwe en een gladde, die allerlei verschillende kleuren kunnen hebben (zwart, rood, blauw, reebruin, crèmekleurig of wit). Volwassen mannetjes hebben een schofthoogte van 48-56 cm en wegen ongeveer 26-32 kg. Volwassen vrouwtjes zijn 46-51 cm en wegen 20-25 kg.
Chowchows zijn afstandelijke, onafhankelijke honden die koppig kunnen zijn. Ze kunnen zich hechten aan een persoon en kunnen bijten als ze denken dat hun baasje bedreigd wordt. Ze zien eruit als knuffelberen, maar dat zijn ze niet. De laatste jaren hebben fokkers hun temperament verbeterd. Waarschijnlijk zijn chows met een slecht temperament zo geworden omdat ze op jonge leeftijd niet goed genoeg gesocialiseerd en getraind zijn. Als ze op jonge leeftijd kennismaken met kinderen, katten en andere huisdieren, voorkom je problemen.
De oorsprong van de chowchow is niet helemaal duidelijk, maar waarschijnlijk komen ze uit Mongolië en Mantsjoerije, waar hun vlees werd gegeten als delicatesse en hun vacht werd gebruikt voor kleding. Daarna werden ze in China geïntroduceerd. Eeuwen geleden werden ze gebruikt om tempels te bewaken tegen kwade geesten. De chow werd ook door aristocraten gebruikt als jachthond, waakhond tegen indringers en slee- en wagentrekker. Er wordt aangenomen dat keeshonden afstammen van de chowchow.
